|
Lijst met woorden beginnend met Snelle modus Klik om de vijfde letter te kiezen
Klik om de vierde letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 5 6 7 8 9 10 11 12
Er zijn 21 woorden beginnend met AFPIafpijnig afpijnigde afpijnigden afpijnigen afpijnigend afpijnigende afpijnigt afpik afpikken afpikkend afpikkende afpikt afpikte afpikten afpits afpitsen afpitsend afpitsende afpitst afpitste afpitsten 25 definities gevonden- afpijnig — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen.
- afpijnigde — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afpijnigen.
- afpijnigden — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van afpijnigen.
- afpijnigen — w. Overgankelijk de geest zo hard gebruiken dat het heel vermoeiend is.
- afpijnigend — w. Onvoltooid deelwoord van afpijnigen.
- afpijnigende — w. Verbogen vorm van afpijnigend, het onvoltooid deelwoord van afpijnigen.
- afpijnigt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen.
- afpik — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpikken.
- afpikken — w. Iets van iemand stelen. — w. Met betrekking tot vogels: ergens iets vanaf halen door te pikken.
- afpikkend — w. Onvoltooid deelwoord van afpikken.
- afpikkende — w. Verbogen vorm van afpikkend, het onvoltooid deelwoord van afpikken.
- afpikt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpikken. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpikken.
- afpikte — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afpikken.
- afpikten — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van afpikken.
- afpits — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpitsen.
- afpitsen — w. Overgankelijk afnijpen tussen de nagels van twee vingers.
- afpitsend — w. Onvoltooid deelwoord van afpitsen.
- afpitsende — w. Verbogen vorm van afpitsend, het onvoltooid deelwoord van afpitsen.
- afpitst — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpitsen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpitsen.
- afpitste — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afpitsen.
- afpitsten — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van afpitsen.
| |