|
Lijst met woorden beginnend met Snelle modus Klik om de zesde letter te kiezen
Klik om de vijfde letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 6 7 8 9 10 11 12 13 14 16 17
Er zijn 20 woorden beginnend met AFVAAafvaag afvaagde afvaagden afvaagt afvaar afvaardig afvaardigde afvaardigden afvaardigen afvaardigend afvaardigende afvaardiging afvaardigingen afvaardigingetje afvaardigingetjes afvaardigt afvaart afvaarten afvaartje afvaartjes 25 definities gevonden- afvaag — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvagen.
- afvaagde — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvagen.
- afvaagden — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van afvagen.
- afvaagt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvagen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvagen.
- afvaar — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaren.
- afvaardig — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaardigen.
- afvaardigde — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvaardigen.
- afvaardigden — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van afvaardigen.
- afvaardigen — w. Overgankelijk iemand machtigen om iets te vertegenwoordigen…
- afvaardigend — w. Onvoltooid deelwoord van afvaardigen.
- afvaardigende — w. Verbogen vorm van afvaardigend, het onvoltooid deelwoord van afvaardigen.
- afvaardiging — n. Een of meer mensten die als vertegenwoordigers zijn gestuurd. — n. Delegatie, deputatie, missie, gezantschap, vertegenwoordiging.
- afvaardigingen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord afvaardiging.
- afvaardigingetje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afvaardiging.
- afvaardigingetjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord afvaardiging.
- afvaardigt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaardigen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaardigen.
- afvaart — n. (Scheepvaart) wegvaren van de wal van een vaartuig. — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaren. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaren.
- afvaarten — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord afvaart.
- afvaartje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afvaart.
- afvaartjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord afvaart.
| |