Lijst met woorden beginnend met Snelle modus Klik om de zesde letter te kiezen
Klik om de vijfde letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 20 21
Er zijn 25 woorden beginnend met BOUWVbouwvak bouwvakarbeider bouwvakarbeiders bouwvakken bouwvakker bouwvakkers bouwvakkersdecolleté bouwvakkersdecolletés bouwvakkertje bouwvakkertjes bouwvakvakantie bouwvakvakanties bouwval bouwvallen bouwvalletje bouwvalletjes bouwvallig bouwvergunning bouwvergunningen bouw␣vol bouw␣voort bouwvorm bouwvormen bouwvormpje bouwvormpjes 30 definities gevonden- bouwvak — n. M de tijd waarin bouwvakkers vakantie hebben. — n. O een vak dat betrekking heeft tot bouwen.
- bouwvakarbeider — n. (Beroep) werker in de bouw.
- bouwvakarbeiders — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakarbeider.
- bouwvakken — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvak.
- bouwvakker — n. (Beroep) een arbeider die werkzaam is in de bouw.
- bouwvakkers — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakker.
- bouwvakkersdecolleté — n. Een deel van de billen met bilnaad kunnen zien doordat de broek…
- bouwvakkersdecolletés — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakkersdecolleté.
- bouwvakkertje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakker.
- bouwvakkertjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakker.
- bouwvakvakantie — n. (Tijdrekening) periode van 3 weken in de zomer waarin er niet…
- bouwvakvakanties — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvakvakantie.
- bouwval — n. Overblijfsel van een gebouw.
- bouwvallen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwval.
- bouwvalletje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bouwval.
- bouwvalletjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwval.
- bouwvallig — bijv. In slechte bouwkundige staat verkerend.
- bouwvergunning — n. Vergunning, ingevolge de woningwet nodig voor het bouwen of…
- bouwvergunningen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvergunning.
- bouw␣vol — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volbouwen. — w. Gebiedende wijs van volbouwen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volbouwen.
- bouw␣voort — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortbouwen. — w. Gebiedende wijs van voortbouwen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortbouwen.
- bouwvorm — n. De manier van bouwen.
- bouwvormen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvorm.
- bouwvormpje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bouwvorm.
- bouwvormpjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bouwvorm.
|