Lijst met woorden van 8 letters beginnend met Snelle modus Klik om de vijfde letter te kiezen
Klik om de vierde letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Er zijn 21 woorden van acht letters beginnend met FIETfiets␣aan fietsbel fietsbus fietsdag fietsend fietsers fietsjes fietskar fietsles fiets␣mee fietsnet fietspad fietspet fietsrek fietsrit fietst␣af fietstas fietsten fietst␣op fietsweg fiets␣weg 32 definities gevonden- fiets␣aan — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanfietsen. — w. Gebiedende wijs van aanfietsen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanfietsen.
- fietsbel — n. Bel bestemd voor een fiets.
- fietsbus — n. Touringcar die tevens fietsen naar de vakantiebestemming vervoert.
- fietsdag — n. Dag dat men fietst.
- fietsend — w. Onvoltooid deelwoord van fietsen.
- fietsers — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord fietser.
- fietsjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord fiets.
- fietskar — n. Aanhangwagentje achter een fiets.
- fietsles — n. (Onderwijs) les gegeven aan mensen die nog niet kunnen fietsen…
- fiets␣mee — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meefietsen. — w. Gebiedende wijs van meefietsen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meefietsen.
- fietsnet — n. (Verkeer) verzameling van met elkaar samenhangende fietsroutes. — n. Een net dat men gebruikt voor het vervoer van bagage op een fiets.
- fietspad — n. (Verkeer) een weggedeelte of vrijliggend pad dat is gereserveerd…
- fietspet — n. Hoofddeksel met klep die men draagt bij het fietsen.
- fietsrek — n. Rek om fietsen te parkeren.
- fietsrit — n. Een tochtje met een rijwiel.
- fietst␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affietsen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affietsen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van affietsen.
- fietstas — n. Tas die aan een fiets is of kan worden bevestigd.
- fietsten — w. Meervoud verleden tijd van fietsen.
- fietst␣op — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfietsen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfietsen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van opfietsen.
- fietsweg — n. Wegen die geschikt zijn om overheen te fietsen.
- fiets␣weg — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegfietsen. — w. Gebiedende wijs van wegfietsen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegfietsen.
|