Lijst met woorden van 10 letters beginnend met Snelle modus Klik om de zesde letter te kiezen
Klik om de vijfde letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 5 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 20 21
Er zijn 25 woorden van tien letters beginnend met THUISthuisbases thuisbasis thuisbleef thuisblijf thuisbreng thuisclubs thuisduels thuisfront thuishaven thuishield thuishoort thuishoren thuishoudt thuiskomen thuiskomst thuislaten thuismarkt thuisploeg thuisstuur thuistalen thuisteams thuiswacht thuiswerkt thuiszaten thuiszeges 37 definities gevonden- thuisbases — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuisbasis.
- thuisbasis — n. De plek waarnaar iemand steeds terugkeert of waar iemand thuishoort.
- thuisbleef — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuisblijven.
- thuisblijf — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisblijven.
- thuisbreng — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuisbrengen.
- thuisclubs — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuisclub.
- thuisduels — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuisduel.
- thuisfront — n. Geheel van organisaties en activiteiten waarmee de burgerbevolking… — n. Gezin en andere nauw betrokkenen die achterblijven wanneer… — n. (Figuurlijk) mensen uit het huishouden van iemand die een druk…
- thuishaven — n. De haven waar een schip geregistreerd is. — n. (Figuurlijk) de plaats waar iets of iemand thuis hoort of zich thuis voelt.
- thuishield — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuishouden.
- thuishoort — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuishoren. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuishoren.
- thuishoren — w. Behoren, deel uitmaken van een groep. — w. Waar iets of iemand eigenlijk behoort maar nu niet is.
- thuishoudt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuishouden. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuishouden.
- thuiskomen — w. Ergatief terugkeren in de eigen woning.
- thuiskomst — n. Het weer terugkeren na een langer of korter verblijf elders.
- thuislaten — w. Iets ergens niet mee naartoe nemen. — w. Iemand ergens niet mee naartoe nemen.
- thuismarkt — n. Binnenlandse markt.
- thuisploeg — n. (Sport) de ploeg die in eigen stadion of andere thuisbasis speelt.
- thuisstuur — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuissturen. — w. Gebiedende wijs van thuissturen. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuissturen.
- thuistalen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuistaal.
- thuisteams — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuisteam.
- thuiswacht — n. Iemand die thuis moet blijven om op het huis, kinderen en huisdieren… — n. Organisatie die op een huis past als de bewoners (voor langere… — n. Het aan de beurt zijn op te moeten oppassen.
- thuiswerkt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuiswerken. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuiswerken.
- thuiszaten — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van thuiszitten.
- thuiszeges — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord thuiszege.
|