Lijst met woorden eindigend met Snelle modus Klik om de zesde tot laatste letter te kiezen
Klik om de zesde tot laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 6 7 8
Er zijn 12 woorden eindigend met AKUITbak␣uit hak␣uit kak␣uit pak␣uit zak␣uit —— brak␣uit maak␣uit stak␣uit vlakuit vlak␣uit —— braak␣uit sprak␣uit 28 definities gevonden- bak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbakken. — w. Gebiedende wijs van uitbakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbakken.
- hak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithakken. — w. Gebiedende wijs van uithakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithakken.
- kak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkakken. — w. Gebiedende wijs van uitkakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkakken.
- pak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitpakken. — w. Gebiedende wijs van uitpakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitpakken.
- zak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzakken. — w. Gebiedende wijs van uitzakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzakken.
- brak␣uit — w. Enkelvoud verleden tijd van uitbreken.
- maak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmaken. — w. Gebiedende wijs van uitmaken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmaken.
- stak␣uit — w. Enkelvoud verleden tijd van uitsteken.
- vlakuit — bijw. Zonder omwegen, ronduit.
- vlak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvlakken. — w. Gebiedende wijs van uitvlakken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvlakken.
- braak␣uit — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraken. — w. Gebiedende wijs van uitbraken. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraken.
- sprak␣uit — w. Enkelvoud verleden tijd van uitspreken.
|