|
Lijst met woorden eindigend met Snelle modus Klik om de zevende tot laatste letter te kiezen
Klik om de zevende tot laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 6 8 9 10 11 12 13 14 18 19
Er zijn 18 woorden eindigend met HEBBENhebben —— inhebben ophebben —— aanhebben bijhebben —— beethebben deelhebben doorhebben liefhebben overhebben vasthebben voorhebben —— terughebben —— plaatshebben —— in␣petto␣hebben —— te␣pakken␣hebben —— iets␣omhanden␣hebben —— aan␣een␣touwtje␣hebben 28 definities gevonden- hebben — w. Hulpwerkwoord gebruikt voor de vorming van de voltooide tijden. — w. Absoluut (rechtmatig of wederrechtelijk) bezitten. — w. Absoluut als onderdeel hebben, omvatten, bevatten.
- inhebben — w. (Informeel) er de pee inhebben; er de pest inhebben: heel boos zijn.
- ophebben — w. Overgankelijk als hoofddeksel dragen. — w. Overgankelijk geconsumeerd hebben.
- aanhebben — w. Absoluut een kledingstuk of sieraad dragen.
- bijhebben — w. Deel uitmaken van een organisatie of gebeurtenis.
- beethebben — w. Iemand laten geloven in dingen die niet waar zijn. — w. In de hand krijgen.
- deelhebben — w. Absoluut ~ aan deel zijn van iets en er mede verantwoordelijk voor zijn.
- doorhebben — w. Absoluut begrijpen hoe iets is, een raadsel oplossen. — w. Absoluut een ander z’n plannen doorgronden.
- liefhebben — w. Absoluut liefde voelen tot iemand of iets.
- overhebben — w. Na alles gebruikt te hebben wat nodig is toch nog meer hebben, kunnen missen. — w. Een ander iets willen geven of iets voor iemand anders willen doen.
- vasthebben — w. Stevig met de handen in zijn greep hebben en niet meer loslaten. — w. Stevig in bezit hebben.
- voorhebben — w. Overgankelijk van plan zijn, voornemens zijn.
- terughebben — w. Krijgen wat men eerst verloren heeft; weer in bezit krijgen.
- plaatshebben — w. Absoluut gebeuren, zich afspelen.
- in␣petto␣hebben — w. Nog achter de hand hebben om op een later moment vrij te geven.
- te␣pakken␣hebben — fr. Iets gaan begrijpen zodat je het kunt. — fr. Een ziekte hebben. — fr. Verliefd zijn op iemand.
- iets␣omhanden␣hebben — fr. Een bezigheid hebben.
- aan␣een␣touwtje␣hebben — w. Overgankelijk met een daaraan vastgemaakt touw of riem in de… — w. Overgankelijk (figuurlijk) kunnen laten doen wat je wilt (met…
| |