|
Lijst met woorden bevattend met Snelle modus Klik om een zesde letter toe te voegen
Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 6 7 8 9 10 11 13 14
Er zijn 18 woorden bevattend met BEZAAbezaagd bezaai bezaaid bezaaide bezaaiden bezaaien bezaaiend bezaaiende bezaaiing bezaaiingen bezaait bezaan bezaansmast bezaansmasten bezaansmastje bezaansmastjes bezaantje bezaantjes 26 definities gevonden- bezaagd — bijv. Van hout dat het gezaagd maar (nog) niet geschaafd is.
- bezaai — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien. — w. Gebiedende wijs van bezaaien. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien.
- bezaaid — bijv. Overdekt met.
- bezaaide — w. Enkelvoud verleden tijd van bezaaien.
- bezaaiden — w. Meervoud verleden tijd van bezaaien.
- bezaaien — w. Een akker met zaad bestrooien. — w. (Figuurlijk) door bestrooien bedekken.
- bezaaiend — w. Onvoltooid deelwoord van bezaaien.
- bezaaiende — w. Verbogen vorm van bezaaiend, het onvoltooid deelwoord van bezaaien.
- bezaaiing — n. Dat wat gezaaid is. — n. Het inzaaien van een stuk grond, ook figuurlijk gebruikt.
- bezaaiingen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bezaaiing.
- bezaait — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezaaien. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezaaien.
- bezaan — n. (Scheepvaart) de langsgetuigde, achterste mast van een zeilschip. — n. (Scheepvaart) het zeil in de achterste mast van een zeilschip.
- bezaansmast — n. (Scheepvaart) achterste mast op een klassiek zeilschip, mast…
- bezaansmasten — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord bezaansmast.
- bezaansmastje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bezaansmast.
- bezaansmastjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bezaansmast.
- bezaantje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bezaan. — n. Dim. tant.
- bezaantjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bezaan.
| |