Lijst met woorden van 7 letters bevattend met Snelle modus Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Er zijn 21 woorden van zeven letters bevattend met GTAFbuigt␣af dingt␣af dregt␣af hangt␣af jaagt␣af langt␣af liegt␣af loogt␣af plagt␣af raagt␣af rijgt␣af tuigt␣af vaagt␣af vangt␣af veegt␣af vergt␣af vlagt␣af weegt␣af zaagt␣af zengt␣af zuigt␣af 63 definities gevonden- buigt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbuigen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbuigen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afbuigen.
- dingt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdingen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdingen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afdingen.
- dregt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdreggen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdreggen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afdreggen.
- hangt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhangen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhangen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afhangen.
- jaagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afjagen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afjagen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afjagen.
- langt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflangen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflangen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van aflangen.
- liegt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afliegen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afliegen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afliegen.
- loogt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflogen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflogen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van aflogen.
- plagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afplaggen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afplaggen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afplaggen.
- raagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afragen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afragen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afragen.
- rijgt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrijgen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrijgen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afrijgen.
- tuigt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftuigen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftuigen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van aftuigen.
- vaagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvagen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvagen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afvagen.
- vangt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvangen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvangen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afvangen.
- veegt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvegen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvegen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afvegen.
- vergt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvergen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvergen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afvergen.
- vlagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlaggen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlaggen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afvlaggen.
- weegt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwegen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwegen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afwegen.
- zaagt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzagen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzagen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzagen.
- zengt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzengen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzengen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzengen.
- zuigt␣af — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzuigen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzuigen. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzuigen.
|