Lijst met woorden bevattend met Snelle modus Klik om een zevende letter toe te voegen
Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 9 10 11 12 13 14 16 17 18 19 20
Er zijn 19 woorden bevattend met IJSHOCijshockey ijshockeybaan ijshockeybaantje ijshockeybaantjes ijshockeybanen ijshockeyde ijshockeyden ijshockeyen ijshockeyend ijshockeyende ijshockeyschaats ijshockeyschaatsen ijshockeyschaatsje ijshockeyschaatsjes ijshockeyseizoen ijshockeyseizoenen ijshockeyseizoentje ijshockeyseizoentjes ijshockeyt 23 definities gevonden- ijshockey — n. (Sport) ijssport waarbij twee teams van ieder vijf personen… — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijshockeyen. — w. Gebiedende wijs van ijshockeyen.
- ijshockeybaan — n. Een, meestal aangelegde, ijsvloer waarop men ijshockey kan spelen.
- ijshockeybaantje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeybaan.
- ijshockeybaantjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeybaan.
- ijshockeybanen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeybaan.
- ijshockeyde — w. Enkelvoud verleden tijd van ijshockeyen.
- ijshockeyden — w. Meervoud verleden tijd van ijshockeyen.
- ijshockeyen — w. (Sport) de ijssport ijshockey beoefenen.
- ijshockeyend — w. Onvoltooid deelwoord van ijshockeyen.
- ijshockeyende — w. Verbogen vorm van ijshockeyend, het onvoltooid deelwoord van ijshockeyen.
- ijshockeyschaats — n. Schaats speciaal gemaakt voor het ijshockeyen.
- ijshockeyschaatsen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyschaats.
- ijshockeyschaatsje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyschaats.
- ijshockeyschaatsjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyschaats.
- ijshockeyseizoen — n. (Sport) (tijdrekening) periode van het jaar dat men ijshockey kan spelen.
- ijshockeyseizoenen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyseizoen.
- ijshockeyseizoentje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyseizoen.
- ijshockeyseizoentjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord ijshockeyseizoen.
- ijshockeyt — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijshockeyen. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijshockeyen. — w. Verouderde gebiedende wijs meervoud van ijshockeyen.
|