Lijst met woorden bevattend met Snelle modus Klik om een zevende letter toe te voegen
Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 11 12 13 14 15 16 18 19 20 21
Er zijn 25 woorden bevattend met IMPROVgeïmproviseerd improvisatie improvisaties improvisatietalent improvisatietalenten improvisatietalentje improvisatietalentjes improvisatietje improvisatietjes improvisatievermogen improvisatievermogens improvisator improvisatoren improvisatorisch improvisators improvisatortje improvisatortjes improviseer improviseerde improviseerden improviseert improviseren improviserend improviserende improviserenderwijs 30 definities gevonden- geïmproviseerd — bijv. Pas ter plekke en op het moment zelf bedacht zonder vooropgesteld plan.
- improvisatie — n. Ter plekke verzonnen versie van een muziekstuk, voorlezing…
- improvisaties — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisatie.
- improvisatietalent — n. Het talent om ter plekke te kunnen verzinnen hoe er het beste…
- improvisatietalenten — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisatietalent.
- improvisatietalentje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord improvisatietalent.
- improvisatietalentjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisatietalent.
- improvisatietje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord improvisatie.
- improvisatietjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisatie.
- improvisatievermogen — n. In staat zijn om te kunnen reageren op een niet vooraf bedachte manier.
- improvisatievermogens — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisatievermogen.
- improvisator — n. Iemand die improviseert.
- improvisatoren — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisator.
- improvisatorisch — bijv. Het karakter dragend of op de wijze van een improvisatie.
- improvisators — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisator.
- improvisatortje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord improvisator.
- improvisatortjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord improvisator.
- improviseer — w. Eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren. — w. Gebiedende wijs van improviseren. — w. (Bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren.
- improviseerde — w. Enkelvoud verleden tijd van improviseren.
- improviseerden — w. Meervoud verleden tijd van improviseren.
- improviseert — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van improviseren.
- improviseren — w. Inergatief iets bedenken zonder vooropgesteld plan. — w. Acteren zonder script.
- improviserend — w. Onvoltooid deelwoord van improviseren.
- improviserende — w. Verbogen vorm van improviserend, het onvoltooid deelwoord van improviseren.
- improviserenderwijs — bijw. Terwijl geïmproviseerd wordt.
Zie deze lijst voor:
|