Lijst met woorden van 9 letters bevattend met Snelle modus Klik om een zesde letter toe te voegen
Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Er zijn 22 woorden van negen letters bevattend met UITSCuitscheed uitscheen uitscheer uitscheet uitscheid uitscheld uitschenk uitschept uitscheur uitschiet uitschijn uitschijt uitschold uitschonk uitschoof uitschoor uitschoot uitschopt uitschudt uitschuif uitschulp uitschuur 30 definities gevonden- uitscheed — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitscheiden.
- uitscheen — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschijnen.
- uitscheer — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheren.
- uitscheet — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschijten.
- uitscheid — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheiden.
- uitscheld — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschelden.
- uitschenk — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschenken.
- uitschept — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheppen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheppen.
- uitscheur — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheuren.
- uitschiet — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschieten. — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschieten. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschieten.
- uitschijn — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschijnen.
- uitschijt — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschijten. — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschijten. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschijten.
- uitschold — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschelden.
- uitschonk — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschenken.
- uitschoof — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschuiven.
- uitschoor — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitscheren.
- uitschoot — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitschieten.
- uitschopt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschoppen. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschoppen.
- uitschudt — w. Tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschudden. — w. Derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschudden. — w. (Verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitschudden.
- uitschuif — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschuiven.
- uitschulp — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschulpen.
- uitschuur — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschuren.
|