Lijst met woorden bevattend met Snelle modus Klik om een achtste letter toe te voegen
Klik om de laatste letter te verwijderen
Klik om de woordgrootte te wijzigen Allemaal alfabetisch Allemaal op maat 8 9 10 11 12 13 14 15 16 19
Er zijn 20 woorden bevattend met UITBRAAcorona-uitbraak coronavirusuitbraak dengue-uitbraak pestuitbraak pestuitbraakje pestuitbraakjes uitbraad uitbraadde uitbraadden uitbraadt uitbraak uitbraakje uitbraakjes uitbraakpoging uitbraakpogingen uitbraakt uitbraakte uitbraakten virusuitbraak ziekte-uitbraak 25 definities gevonden- corona-uitbraak — n. (Medisch) het plotseling optreden van een door het coronavirus…
- coronavirusuitbraak — n. (Medisch) het plotseling optreden van het coronavirus.
- dengue-uitbraak — n. (Medisch) plotselinge toename van het aantal patiënten met knokkelkoorts.
- pestuitbraak — n. (Medisch) plotseling optreden van pest in een populatie.
- pestuitbraakje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pestuitbraak.
- pestuitbraakjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord pestuitbraak.
- uitbraad — w. (In een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraden.
- uitbraadde — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitbraden.
- uitbraadden — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van uitbraden.
- uitbraadt — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraden. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraden.
- uitbraak — n. Het plotseling stijgen van een koers op de aandelenmarkt. — n. (Medisch) het plotseling optreden van een besmettelijke ziekte. — n. Uitbarsting van een vulkaan.
- uitbraakje — n. Verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord uitbraak.
- uitbraakjes — n. Verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord uitbraak.
- uitbraakpoging — n. Poging om te ontsnappen.
- uitbraakpogingen — n. Meervoud van het zelfstandig naamwoord uitbraakpoging.
- uitbraakt — w. (In een bijzin) gij-vorm verleden tijd van uitbreken. — w. (In een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraken. — w. (In een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraken.
- uitbraakte — w. (In een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitbraken.
- uitbraakten — w. (In een bijzin) meervoud verleden tijd van uitbraken.
- virusuitbraak — n. (Medisch) het plotseling optreden van een besmettelijk virus.
- ziekte-uitbraak — n. (Medisch) het plotseling optreden van een ziekte.
|